Judith Herzberg
Judith Frieda Lina Herzberg (Nació en Amsterdam, Holanda el 4 de noviembre de 1934) es una poeta holandesa y dramaturga. Es hija del escritor y abogado Abel Herzberg.
Herzberg fue una niña en la clandestinidad durante la Segunda Guerra Mundial. Sus padres fueron internados en el campo de Bergen-Belsen, pero sobrevivieron. Herzberg escribe poemas, obras de teatro y guiones para televisión y cine. Herzberg debutó en 1961 como poeta en el semanario gratuito Países Bajos. Dos años después publicó su primer libro de poesía, Zeepost.
Herzberg está políticamente comprometida.
Premios:
1980 - Jan Campert-prijs voor Toneel
1980 - Bayerische Filmprijs
1981 - Jan Campert-prijs voor poëzie
1982 - Prijs der Kritiek voor Leedvermaak
1984 - Joost van den Vondelprijs
1988 - Charlotte Köhler-prijs
1988 - Cestoda-prijs
1989 - Nederlands-Vlaamse Toneelschrijfprijs
1994 - Constantijn Huygens-prijs
1997 - Nominatie VSB Poëzieprijs
1997 - PC Hooft-prijs voor poëzie
Bibliografía:
1963 - Zeepost (poëzie)
1968 - Beemdgras (poëzie)
1970 - Vliegen (poëzie)
1971 - Strijklicht (poëzie)
1971 - 27 liefdesliedjes (poëzie naar Bijbelboek Hooglied )
1974 - Dat het 's ochtends ochtend wordt. De deur stond open. Twee toneelstukken (toneel)
1976 - Lieve Arthur (televisiescript; opgenomen door de NOS)
1977 - Het maken van gedichten en het praten daarover (essay)
1980 - Botshol (poëzie)
1981 - Charlotte. Dagboek bij een film (dagboek)
1982 - Leedvermaak (toneel)
1983 - De val van Icarus (poëzie) Deels eerder verschenen in Botshol
1984 - Dagrest (poëzie)
1984 - Twintig gedichten (poëzie)
1985 - En/of (toneel)
1986 - Merg (toneel)
1986 - De kleine zeemeermin (toneel)
1987 - Zoals (poëzie)
1988 - Tussen Amsterdam en Tel Aviv (artikelen en brieven)
1988 - De Caracal. Een monoloog (toneel)
1988 - Kras (toneel)
1991 - Een goed hoofd (toneel)
1991 - Teksten voor toneel en film. 1972-1988
1992 - Zoals (poëzie) Bevat onder meer de 12 gedichten uit Zoals uit 1987
1994 - Doen en laten. Een keuze uit de gedichten (poëzie)
1995 - Rijgdraad (toneel)
1996 - Brief aan wie niet hier is. Tussen Jeruzalem en Amsterdam (reisverslag)
1996 - Wat zij wilde schilderen (poëzie)
1997 - De Nietsfabriek (toneel)
1998 - Een golem (toneelstuk)
1998 - Landschap (gedichten)
1999 - Bijvangst (gedichten)
2004 - Soms vaak (poëzie)
2004 - Thuisreis (toneeltekst)
2007 - Zijtak (poëziecd)
2008 - Het vrolijkt (gedichten)
2011 - Klaagliedjes (gedichten naar bijbelboek Klaagliederen )
2013 - Liever brieven (poëzie)
VOCACIÓN
Y cuando le preguntaron qué le gustaría ser cuando fuera mayor
dijo: minusválida, viéndose ya, con las piernas inmóviles
envueltas en una manta a cuadros marrones
empujada por un marido abnegado y unos hijos pálidos,
sin tener que pegar ya ningún sello,
ni escribir ninguna carta, ni hacer viaje ninguno.
Por fin sería libre de verdad, tendría la mirada
tan triste como quisiera, en las tiendas
se saltaría la vez, en las procesiones
estaría en primera fila, no usaría ropa bonita
y todas las noches sollozando por lo bajo
diría: de verdad, que no es por mí
sino por la carga que supone para ti.
Y sus dos hijos se quedarían siempre
a su lado, le consagrarían sus vidas
y a ella nunca le pasaría nada,
nunca, nunca se consumiría.
Judith Herzberg (título original: Beroepskeuze; extraído de Beemdgras [Espiguilla], 1968) © Traducción española: Diego J. Puls (en colaboración con Carmen Bartolomé Corrochano), publicada en «Poesía contemporánea en lengua neerlandesa», Stichting Ons Erfdeel, Rekkem (Bélgica), 1993.
Beroepskeuze
En toen ze vroegen wat ze later wilde worden
zei ze: ‘graag invalide’ en zag zich al,
benen onbewegelijk in bruin-geruite plaid
door toegewijde man en bleke zonen
voortgeduwd, geen zegel zelf te plakken,
geen brief te schrijven, geen reis te maken.
Dan zou ze eindelijk echt vrij zijn
zo treurig kijken als ze wou, in winkels
voor haar beurt gaan, bij optochten
vooraan staan, geen mooie kleren aan
en elke avond zachtjes snikkend
zou ze zeggen: ‘heus niet om mi
jmaar om die last voor jou.’
En beide zonen zouden altijd
bij haar blijven, hun leven
aan haar wijden en nooit
zou haar iets overkomen,
nooit, nooit zou ze slijten.
[Gedichten]
Ouderdom
Later, als ik zwakzinnig ben
met schoothond en schrikvel
houd ik een kruik warm
tegen me aan en praat
ik met je in mijn slaap.
Als je nu kan begrijpen
wat ik dan ga bedoelen,
krakende dorre tak dat ik ben,
ga ik me niet zo afgebroken voelen
maar meer een uitgeblazen paarde-
bloem. Hoor je me dazen?
Daar gaan mijn parachuutjes al.
Langs Kreta
Opmerkelijk gezelschap, een geliefde.
Onze voeten, vier eenvoudige dieren
vinden het al heel gewoon. Achter
onze ribben fladdert wat. Bij mij
tenminste. Ik neem altijd maar
aan dat ik niet alleen fladder van
binnen. Nog steeds Kreta.
[Gedichten]
Vliegen en rijden
Van boven lijken wolken niet alleen
op slagroom, pakijs, bloemkool, stoom
maar ook op nooit geziene polen.
(Hij schreef de pool die is waanzinnig mooi
en maakte zo het woordje mooi onmogelijk)
In ouderwetse treinen is ook eenheid.
Banken met grijs gestreept velours, coupés
met leer bekleed en dan de derde klas
met gele planken. Beter dan bungalows
die door het raam te zien zijn.
Boeken staan vol van leegte,
het tanen van moraal en steden
de treurigheid van bouwval. Natuur
heeft weinig vormen, landhuis
ons leven waarlangs we flitsen, is er één.
Kwarts glimmer veldspaat
Zie verder dan ik zien kan zee
langer dan ik blijf. Verdwijn
zelf zittend op de rots van ooit
tot nooit langer dan de tijd.
Hoger en lager dan ik zingen denken kan
tonen aanhoudender dan mijn aanwezigheid.
Zeg even niets met stem van anders in deze
uitgespreide tegenwoordigheid dit
opwegen tegen graniet water gneis
tussen geboren en verloren raken in
zeg even niets want zo lang blijft het.
Over de sloomte en snelheid van meeuwen
Ze hebben het peinzende arctische glijden
hahaha uit de hoogte in langzaam
voorbijgaan maar ook wel het snelle
bemoeiziek gemekker van geiten.
Ze kunnen zo lang op een plek blijven hangen
dat hun schaduwen op de rotsen plakken.
In het donkerend uur als de grond nog wel warm,
alleen zee nog belicht is, spetteren zij
om de lichtende klip als vonken uit een vuur.
1944
Wees blij dat je nog leeft
en was het wel, maar zong
My body is over the ocean.
En zocht de vogels op
in hun trillende zomer.
Kruisbekken, wielewalen
waren er nog en
ijsvogels boven de sloot.
De radarverwarrende zilver-
sliertjes schitterend door de nesten geweven.
Een vrolijke zomer, vol
groene belofte, ze vlogen
waarheen en terug in hun vrede
waarheen ze maar wilden,
meeuwen zelfs over zee.
1945
Wij kregen helden op de thee
ze zaten samen op de canapé
ze hadden helemaal geen
conversatie, ik keek en keek
tot ze verlegen waren
ze wisten zich geen raad
met zo een vrede.
De vreselijkste beelden, zei hij, laten mij
niet meer los. Ik slaap er niet meer van,
zei hij, zijn hoofd in zijn handen.
En de arme dronken Jan,
met zijn armen vol dozen vol appels
moest zelf maar zien hoe hij de deur uitkwam.
Wij die hier zijn liggen wakker
zien: een stoel op een muur gezet
een boomtak waaraan een vlag wappert
een jongen met jongenshanden.
Hij die daar is diep in slaap
droomt dat hij hier is en iedereen heel
juist wil hij opstaan, de deur open houden
voor iemand met dozen vol appels.